Hoi, hallo, hoe gaat het ermee mensen. Ik laat even van me horen en wat mijn bezigheden zijn. Vele van jullie weten dat ik theologie studeer. Maar ik doe, behalve dat ik deze site met Jochem, Coert, Joelle en Thirza bij houd, met nog veel meer andere dingen. Ik ben bezig met nog een ‘project’. En wel namelijk een ‘fantasy project’. Ik zit op de studentenvereniging CSFR en samen met 3 van mijn sjaars solisten, hebben we eerder dit jaar het project opgestart. We schrijven omstebeurt elk 1 tot 3 bladzijden en geven zo de spreekwoordelijke pen, na een paar dagen tot een week door aan de volgende. En zo is er nu al iets heel leuks ontstaan. (Ik weet niet of ik dit eigenlijk wel mag zeggen van de andere ;).) Ik zal even 4 stukjes, van elke “auteur” 1 fragment mee nemen in deze blog. Vinden jullie het leuk en willen jullie meer lezen, laat het me horen en ik stuur gaarne een up-to-date uitreksel op. De volgende fragmenten zijn willekeurig uitgekozen. Ook is er in dit project, voor als nog genoemd ‘De kronieken van Felinas’, poëzie aan te treffen. 
Jeanrique:
Plotseling stond ze op. Haar zoontje gleed tegen Gilit aan, die haar arm om hem heen sloeg. ‘Volk van Herandis!’ riep Norwa. De mensen keerden zich naar haar toe. ‘Onze mannen, onze vaders, onze broers zijn gesneuveld in een moedige strijd. Onze stad is verwoest. Het Licht heeft ons volk in de steek gelaten.’ Norwa vocht tegen haar tranen. Ze hoorde haar eigen stem trillen. ‘We zijn allemaal moe en bang. We gaan een donkere en onzekere toekomst tegemoet. Maar we zijn niet alleen! We hebben elkaar!’ De tranen liepen nu over haar wangen. ‘Samen zullen we voortgaan en ons lot dragen. De glans van ons leven is verdwenen, maar we zullen niet opgeven! We zullen voor het goede strijden!’ Ze slikte en begon toen trillend te zingen.
Wilke:
Hier moest het ergens zijn, het witte rotseiland in de rivier… Waarom zag hij dan niets?
Liaro drong zich door de struiken om wat dichter bij de rivier de Nardum te komen. Tot zijn verbazing braken de takken af als luciferstokjes. Vreemd, ze leken ook wel zwartgeblakerd… Waar hij zijn voeten zette, werd het gras als door een zucht weggemaaid.
Toen stond hij plotseling voor de rivier. Het verraste hem, want hij had het water niet horen ruisen en water… was er wel water? Hij zag alleen een stroopachtige bruinzwarte massa, die zich wellustig voortbewoog langs de levenloze oevers. Een kilte maakte zich van hem meester; hij trok zijn mantel vaster om zich heen. Schichtig keek hij achterom, maar er was niemand, slechts de troosteloze aanblik van kapotte bomen en struiken. Hij durfde zich niet meer te bewegen en staarde vol verbazing naar de rivier.
Geerten:
Opeens hield Talat zijn paard in. ‘Wat is er?’ vroeg Nazral. ‘Er komt iets dichterbij. Een Schaduw, iets beklemmends,’ fluisterde Talat. Langzaam gleed zijn hand naar zijn zwaard. Nazrals paard hinnikte onrustig. Nazral slikte en tastte naar zijn boog. Toen hoorde ze allebei een verschrikkelijk geluid. Een trompet schalde. Maar deze trompet klonk niet als de gouden trompetten van Herandis. Deze klank was aangetast door de Duisternis, mismaakt door het kwaad. Het was een orchoorn.
‘Rijd naar koning Fortinbras, vertel hem wat je gehoord hebt en haast je!’ schreeuwde Talat. ‘Ik laat je niet alleen, Talat,’ zei Nazral. ‘Er is nu geen tijd voor heldendaden. Als je niet gaat zullen alle Herandieten ellendig omkomen. Schiet op!’ Toen kwamen de eerste orcs over de heuvelrug. Zodra ze de twee ruiters zagen steeg er een gekrijs op en rende de orcs naar hun doelwit. ‘Ga, nu!’ schreeuwde Talat. Nazral kneep zijn lippen op elkaar, greep een pijl en liet zijn boog zingen.
Pieter:
De gebruinde kassen die ze omringden vertoonden talloze flinterdunne krassen, als vele littekens. Zijn donkere stem sprak tot Pelarat en zei: ‘Pas maar op waar je je voeten neerzet, mensenkind. Sterke voeten brengen je ver. En jouw voeten kunnen wel eens meer betekenen in deze wereld dan voor alleen jouw lichaam. En Pelarat, de dood kunnen wij niet doorgronden en heeft voor de mensheid geen nut. Het is voor de sterfelijke niet van meer belang dan een deel van het leven. Daarom is sterven voor je vaderland zinloos. Pelarat, je zult leven voor je vaderland. Je geliefden zijn niet voor niets gestorven. Ze zijn gestorven voor het leven. Zodat jij kon blijven leven.’ De Sar keerde zich om en liep verder met zijn hoofd in zijn blauwe mantel verscholen. Pelarat vroeg zich af wie deze mysterieuze Sar was.

Jeanrique:
Plotseling stond ze op. Haar zoontje gleed tegen Gilit aan, die haar arm om hem heen sloeg. ‘Volk van Herandis!’ riep Norwa. De mensen keerden zich naar haar toe. ‘Onze mannen, onze vaders, onze broers zijn gesneuveld in een moedige strijd. Onze stad is verwoest. Het Licht heeft ons volk in de steek gelaten.’ Norwa vocht tegen haar tranen. Ze hoorde haar eigen stem trillen. ‘We zijn allemaal moe en bang. We gaan een donkere en onzekere toekomst tegemoet. Maar we zijn niet alleen! We hebben elkaar!’ De tranen liepen nu over haar wangen. ‘Samen zullen we voortgaan en ons lot dragen. De glans van ons leven is verdwenen, maar we zullen niet opgeven! We zullen voor het goede strijden!’ Ze slikte en begon toen trillend te zingen.
Wilke:
Hier moest het ergens zijn, het witte rotseiland in de rivier… Waarom zag hij dan niets?
Liaro drong zich door de struiken om wat dichter bij de rivier de Nardum te komen. Tot zijn verbazing braken de takken af als luciferstokjes. Vreemd, ze leken ook wel zwartgeblakerd… Waar hij zijn voeten zette, werd het gras als door een zucht weggemaaid.
Toen stond hij plotseling voor de rivier. Het verraste hem, want hij had het water niet horen ruisen en water… was er wel water? Hij zag alleen een stroopachtige bruinzwarte massa, die zich wellustig voortbewoog langs de levenloze oevers. Een kilte maakte zich van hem meester; hij trok zijn mantel vaster om zich heen. Schichtig keek hij achterom, maar er was niemand, slechts de troosteloze aanblik van kapotte bomen en struiken. Hij durfde zich niet meer te bewegen en staarde vol verbazing naar de rivier.
Geerten:
Opeens hield Talat zijn paard in. ‘Wat is er?’ vroeg Nazral. ‘Er komt iets dichterbij. Een Schaduw, iets beklemmends,’ fluisterde Talat. Langzaam gleed zijn hand naar zijn zwaard. Nazrals paard hinnikte onrustig. Nazral slikte en tastte naar zijn boog. Toen hoorde ze allebei een verschrikkelijk geluid. Een trompet schalde. Maar deze trompet klonk niet als de gouden trompetten van Herandis. Deze klank was aangetast door de Duisternis, mismaakt door het kwaad. Het was een orchoorn.
‘Rijd naar koning Fortinbras, vertel hem wat je gehoord hebt en haast je!’ schreeuwde Talat. ‘Ik laat je niet alleen, Talat,’ zei Nazral. ‘Er is nu geen tijd voor heldendaden. Als je niet gaat zullen alle Herandieten ellendig omkomen. Schiet op!’ Toen kwamen de eerste orcs over de heuvelrug. Zodra ze de twee ruiters zagen steeg er een gekrijs op en rende de orcs naar hun doelwit. ‘Ga, nu!’ schreeuwde Talat. Nazral kneep zijn lippen op elkaar, greep een pijl en liet zijn boog zingen.
Pieter:
De gebruinde kassen die ze omringden vertoonden talloze flinterdunne krassen, als vele littekens. Zijn donkere stem sprak tot Pelarat en zei: ‘Pas maar op waar je je voeten neerzet, mensenkind. Sterke voeten brengen je ver. En jouw voeten kunnen wel eens meer betekenen in deze wereld dan voor alleen jouw lichaam. En Pelarat, de dood kunnen wij niet doorgronden en heeft voor de mensheid geen nut. Het is voor de sterfelijke niet van meer belang dan een deel van het leven. Daarom is sterven voor je vaderland zinloos. Pelarat, je zult leven voor je vaderland. Je geliefden zijn niet voor niets gestorven. Ze zijn gestorven voor het leven. Zodat jij kon blijven leven.’ De Sar keerde zich om en liep verder met zijn hoofd in zijn blauwe mantel verscholen. Pelarat vroeg zich af wie deze mysterieuze Sar was.